De verleden tijd van het Russische werkwoord wordt gevormd door achter de stam van de infinitief een van de volgende vier uitgangen te plaatsen:
-л voor het mannelijk enkelvoud (я, ты, он)
-ла voor het vrouwelijk enkelvoud (я, ты, онá)
-ло voor het onzijdig enkelvoud (онó)
-ли voor het meervoud van alle geslachten
en de beleefdheidsvorm (мы, вы, они́).
De vorming gaat dan als volgt:
Infinitief | знать | жить | смотрéть | |
Infinitiefstam | зна- | жи- | смотре- | |
– | – | – | – | |
я, ты, он | знал | жил | смотрéл | |
я, ты, онá | знáла | жилá* | смотрéла | |
онó | знáло | жи́ло | смотрéло | |
мы, вы, они́ | зиáли | жи́ли | смотрéли |
*Merk op dat bij de vrouwelijke verleden tijd van жить het accent van de stam naar de uitgang verspringt: жилá. Dit gebeurt vaak bij eenlettergrepige
werkwoorden en betreft dan meestal de vrouwelijke vorm.
Het Russisch heeft maar één verleden tijd. Онá жилá kan daarom zij leefde, zij heeft geleefd of zij had geleefd betekenen. Op welke wijze een verleden tijd vertaald dient te worden, moet daarom worden opgemaakt uit het zinsverband.
OEFENBOEK: hoofdstuk 6, oefening 3